Clem Schouwenaars wordt geboren te Mortsel op 28 december 1932. Hij groeit op in een katholiek gezin. Het gezin Schouwenaars kent in de jaren 30 een aantal zware tegenslagen. Een eerste kind wordt dood geboren; een tweede kind ― Clemens ― sterft op tweeënhalfjarige leeftijd aan kroep. Zijn enig overgebleven zus — Greta (°1930) — komt op 5 april 1943 om bij een bombardement van de geallieerden op Mortsel. Clem en zijn vader graven haar op vanonder het puin.
Zijn humaniorajaren verlopen niet vlekkeloos. Wegens ongepast gedrag moet hij een aantal keren van college veranderen. Vervolgens keert hij zich definitief af van het katholicisme.
Clem Schouwenaars heeft aanleg voor muziek — hij wil toondichter worden — en wil in die zin muziekstudies aanvatten, maar dat wordt thuis niet toegestaan. Hij begint dan maar een studie rechten aan de Vrije Universiteit Brussel, faculteit Letteren en Wijsbegeerte. Na drie jaar breekt hij zijn studies af. Schouwenaars is dan al in de ban van de literatuur. Tijdens zijn studie werkt hij aan zijn eerste dichtbundel. In 1955 geeft hij zijn eerste dichtbundel aan de openbaarheid prijs: Het woud van licht en lommer.
Na zijn legerdienst (1956-1957) wordt hij eind 1957, door bemiddeling van zijn vader, aangeworven als Public Relations Officer bij Bell Telephone Manufacturing Company. De administratieve job staat hem tegen.
Op 20 mei 1958 treedt hij in het huwelijk met Hélène Maes. Het jaar daarop debuteert hij als prozaschrijver met de novelle Jij, een meermin?
1960 is een turbulent jaar. In juli 1960 zegt hij zijn betrekking bij Bell Telephone op. In dezelfde maand sterft zijn moeder. Drie maanden later pleegt zijn vader zelfmoord.
Nog in 1960 wordt hij freelance journalist en correspondent. Hij schrijft ook enkele scripts voor de televisie. Daarnaast werkt hij aan zijn roman Dokter Simon Falbeck welke In 1962 verschijnt. De roman wordt goed onthaald en bekroond met de tweejaarlijkse Leo J. Krynprijs. Omdat er van de literatuur alleen niet valt te leven, aanvaardt hij enkele lesopdrachten in diverse scholen. Zo onder andere in de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen. Hij onderhoudt er een uitstekend contact met zijn leerlingen, maar komt in aanvaring met de directie en neemt ontslag.
Zijn eerste huwelijk loopt spaak in 1968, maar op dat moment beleeft hij al een passionele relatie met L. S. Wanneer zij in het voorjaar van 1970 de beslissing neemt om terug te keren naar haar gezin, komt hij in een diepe crisis terecht. Het absolute dieptepunt is een zelfmoordpoging midden juli 1970. Hij wordt echter gered door zijn vriend Werner Spillemaeckers. Op aanraden van Paul Snoek, en dankzij diens schoonbroer Marc Vereecke, verlaat hij Antwerpen en verhuist hij naar het landelijke Lampernisse. Daar verblijft hij van september 1970 tot september 1971 en keert dan terug naar Antwerpen om in september-oktober 1971 De seizoenen te schrijven.
In juni 1972 leert hij Rotraut Kerzinger kennen. Met haar (en haar geadopteerde zoon Thomas) keert hij in september 1973 terug naar de Westhoek, meer bepaald naar de Weststraat 17 in Lo. In december 1973 wordt het gezin Schouwenaars uitgebreid met de geboorte van een dochter: Jessica. Op 1 maart 1976 treden Clem Schouwenaars en Rotraut Kerzinger in het huwelijk. Dat gebeurt in het stadhuis van Lo.
Zes jaar lang ― van september 1973 tot september 1979 ― zal het gezin Schouwenaars in Lo verblijven. In die periode schrijft hij onder andere Baldriaan of de vertelling van zijn geboorte zoals hij ze de schrijver heeft gedaan (1975), Bezoek aan de dodengang (1975), Rotraut. Een gedicht (1975), Cantica mea (1976), Cresus of hoe ik rijk en volksgeliefd werd (1976), De leden van de jury (1977), De stervende Galliër (1977), IJzertijd (1978) en Bougainvillea (1978). Een uiterst vruchtbare periode dus. Schouwenaars schrijft mooie flarden proza en poëzie over Lo, maar bij de inwoners blijft vooral Bougainvillea hangen. Dit boek beschrijft de kleinburgerlijkheid, de roddelcultuur, de onverdraagzaamheid (ten aanzien van vreemdelingen), het dictaat van de notabelen … in het plattelandsdorp Vatekapelle.
Omdat de verkeersdrukte in Lo alsmaar toeneemt en de vrachtwagens zijn schrijfkamer voorbij denderen, verhuist het gezin Schouwenaars in het najaar van 1979 naar een vierkantshoeve in Houtem, vlakbij De Moeren en tegen de Franse grens. Ook daar schrijft hij zich de ziel uit zijn lijf. Zo o.a. de tetralogie Emily Beyns (1981-1982), Ars Moriendi (1984), Oktober. Han Poorter (1988) en Oktober. Maud Folcke (1989).
Wegens een dispuut met de eigenaars dienen ze daar in 1988 te vertrekken. Ze verkassen naar Lubbeek in het Hageland. Maar ondanks het prachtige, heuvelachtige landschap, voelt hij minder binding met deze regio dan in de Westhoek.
In de periode augustus 1991-april 1992 is hij enkele maanden ziek. Rond zijn 60ste verjaardag krijgt hij het resultaat van een uitgebreid onderzoek: een aangetaste lever en tongkanker. Omdat hij in die periode de voorbereidingen treft voor een nieuwe roman, stelt hij de therapie van bestralingen uit. In het najaar van 1992 verschijnt nog Het manuscript van Villabrune en met de krachten die hem nog resten, voltooit hij in april 1993 het manuscript van Het Loofhuttenfeest (1993).
Clem Schouwenaars overlijdt in Lubbeek op 10 september 1993. Zijn as wordt verstrooid op het kerkhof.